23-11-2014
Voorwoord.
In 1994 voltooit Martinus een manuscript waar hij tientallen jaren met pijn en moeite aan heeft gewerkt. De titel ervan luidt: 'Herinneringen aan den oorlogstijd in Nederlands O-Indië'. Bij leven tracht Martinus het uit te geven, maar dat lukt hem uiteindelijk niet. Het manuscript blijkt vrij lastig te lezen. Het doet af en toe een beetje chaotisch aan. Herinnering en werkelijkheid lijken soms door elkaar te lopen en de chronologie ontbreekt her en der. Martinus geeft zelf aan wat het doel van zijn arbeid is:
'Wel, het is ergens een brok geschiedenis, dat ik wil vastleggen, maar niet eerder kon, omdat ik ze slechts van een oppervlakkige buitenkant kon vertellen, zonder er inwendig bij betrokken te zijn, óf ze zodanig van mijn binnenste uit te laten komen, dat ze wáár waren, maar mijn zenuwen er niet tegen bestand waren'.1994 Martinus Lambertus Goedkoop.
Na zijn overlijden in 1999 komt het manuscript op een stoffige zolder terecht. Zijn directe omgeving kan de confrontatie ermee niet aan en met een aantal familiealbums blijft het onaangeroerd in een archiefdoos liggen. Dan breekt er een bijzonder moment aan in 2013. Bij het Nationaal Archief volgt een hit bij het invoeren van de naam Goedkoop. Japanse Interneringskaarten komen boven water. Deze zullen de aanleiding vormen om alsnog het initiatief te nemen de archieven in te duiken en een poging te starten om tot een reconstructie te komen van de omzwervingen van Martinus in de periode 1938 tot 1946.
Het manuscript, dat al die jaren op zolder heeft gelegen, wordt erbij gehaald. Oude brieven en telegrammen komen boven water. Diverse fotoalbums uit de familie blijken onschatbare informatie te bevatten. Er is de persoonlijke herinnering aan de gesprekken met Martinus en aan de spannende verhalen over de jap voor het slapen gaan. Verhalen die minder eng zijn dan Roodkapje, om de simpele reden dat Roodkapje slecht afloopt, terwijl het kampverhaal goed afloopt; de winnaar zit immers naast je bedje. Er blijkt verder ook zo veel informatie digitaal ontsloten te zijn, dat een reconstructie alsnog mogelijk wordt. De angst voor de confrontatie met het verleden wordt overwonnen en de nieuwsgierigheid en een gevoel van recht doen aan een grote wens van Martinus motiveren om het verhaal alsnog helder te krijgen. Het doel is geworden om langs deze weg Martinus postuum de kans te geven deze 'brok geschiedenis' voor anderen vast te leggen en door te kunnen geven.
Er doen zich een paar lastige problemen voor. Allereerst is er de eenheid van taal, of eerder het gebrek daaraan. Het 'postume' interview en het daarvoor geraadpleegde egodocument omvat een tijdspanne van ruim vijfenvijftig jaar. Martinus schrijft aanvankelijk met een ander taalgebruik dan later. De spelling verandert bijvoorbeeld door de jaren heen. Er is voor gekozen om hier enige orde in aan te brengen. De geciteerde teksten uit zijn later geschreven manuscript zijn dus enigszins gesaneerd. Wat gehandhaafd is, vanwege de betekenis tussen de regels door, zijn de keuzes voor hoofd- en kleine letters bij namen. Een Japanner is bij Martinus steevast een jap en geen Jap. Een Nederlander is bij voorkeur een Hollander en geen hollander. Maar een Engelsman is dat alleen wanneer Martinus met enig respect over hem schrijft. Heeft hij het over een engelsman, dan kun je er vrijwel voetstoots vanuit gaan, dat het een kritische passage betreft en dat Martinus boos en geëmotioneerd is. Zo is een vervelende Jan den Hollander bij Martinus dan ook een jan de Hollander geworden. De trots op Holland blijft gehandhaafd, maar de individuele Hollander die Martinus tegenstaat wordt gekleineerd tot jan. Naast het egodocument zijn er ook diverse brieven en telegrammen. In de transcriptie van deze primaire bronnen is het originele taalgebruik wel gehandhaafd. Ze geven een goede inkijk in het taalgebruik uit die tijd.
Naast het punt van de stijl en het taalgebruik speelt er nog een ander punt; het gebruik van bronnen binnen het egodocument van Martinus. Het document is geen dagboek, maar een terugblik. Het is een ooggetuigenverslag, maar tegelijkertijd een interpretatie daarvan. Het verhaal is veel later opgeschreven en het is een terugblik gebaseerd op eigen herinnering, die in de loop der jaren vermengd en vervormd is geraakt door het lezen van de verhalen over en van lotgenoten. Het interessante is dat Martinus bij het schrijven niet de beschikking heeft gehad over alle genoemde primaire bronnen zoals de Interneringskaarten, de brieven, de telegrammen en de fotoalbums. Een grote uitdaging heeft er voor mij in gelegen, om dit mogelijk 'gekleurde' egodocument te reconstrueren op grond van 'harde' gegevens, die wel controleerbaar zijn.
Uiteindelijk is de grootste uitdaging geweest om naast het maken van een reconstructie van de omzwervingen van Martinus ook de impact te onderzoeken die deze periode op zijn leven heeft gehad. Hoe gaat hij erin, hoe overleeft hij en hoe komt hij er uiteindelijk uit?
In 1994 voltooit Martinus een manuscript waar hij tientallen jaren met pijn en moeite aan heeft gewerkt. De titel ervan luidt: 'Herinneringen aan den oorlogstijd in Nederlands O-Indië'. Bij leven tracht Martinus het uit te geven, maar dat lukt hem uiteindelijk niet. Het manuscript blijkt vrij lastig te lezen. Het doet af en toe een beetje chaotisch aan. Herinnering en werkelijkheid lijken soms door elkaar te lopen en de chronologie ontbreekt her en der. Martinus geeft zelf aan wat het doel van zijn arbeid is:
'Wel, het is ergens een brok geschiedenis, dat ik wil vastleggen, maar niet eerder kon, omdat ik ze slechts van een oppervlakkige buitenkant kon vertellen, zonder er inwendig bij betrokken te zijn, óf ze zodanig van mijn binnenste uit te laten komen, dat ze wáár waren, maar mijn zenuwen er niet tegen bestand waren'.1994 Martinus Lambertus Goedkoop.
Na zijn overlijden in 1999 komt het manuscript op een stoffige zolder terecht. Zijn directe omgeving kan de confrontatie ermee niet aan en met een aantal familiealbums blijft het onaangeroerd in een archiefdoos liggen. Dan breekt er een bijzonder moment aan in 2013. Bij het Nationaal Archief volgt een hit bij het invoeren van de naam Goedkoop. Japanse Interneringskaarten komen boven water. Deze zullen de aanleiding vormen om alsnog het initiatief te nemen de archieven in te duiken en een poging te starten om tot een reconstructie te komen van de omzwervingen van Martinus in de periode 1938 tot 1946.
Het manuscript, dat al die jaren op zolder heeft gelegen, wordt erbij gehaald. Oude brieven en telegrammen komen boven water. Diverse fotoalbums uit de familie blijken onschatbare informatie te bevatten. Er is de persoonlijke herinnering aan de gesprekken met Martinus en aan de spannende verhalen over de jap voor het slapen gaan. Verhalen die minder eng zijn dan Roodkapje, om de simpele reden dat Roodkapje slecht afloopt, terwijl het kampverhaal goed afloopt; de winnaar zit immers naast je bedje. Er blijkt verder ook zo veel informatie digitaal ontsloten te zijn, dat een reconstructie alsnog mogelijk wordt. De angst voor de confrontatie met het verleden wordt overwonnen en de nieuwsgierigheid en een gevoel van recht doen aan een grote wens van Martinus motiveren om het verhaal alsnog helder te krijgen. Het doel is geworden om langs deze weg Martinus postuum de kans te geven deze 'brok geschiedenis' voor anderen vast te leggen en door te kunnen geven.
Er doen zich een paar lastige problemen voor. Allereerst is er de eenheid van taal, of eerder het gebrek daaraan. Het 'postume' interview en het daarvoor geraadpleegde egodocument omvat een tijdspanne van ruim vijfenvijftig jaar. Martinus schrijft aanvankelijk met een ander taalgebruik dan later. De spelling verandert bijvoorbeeld door de jaren heen. Er is voor gekozen om hier enige orde in aan te brengen. De geciteerde teksten uit zijn later geschreven manuscript zijn dus enigszins gesaneerd. Wat gehandhaafd is, vanwege de betekenis tussen de regels door, zijn de keuzes voor hoofd- en kleine letters bij namen. Een Japanner is bij Martinus steevast een jap en geen Jap. Een Nederlander is bij voorkeur een Hollander en geen hollander. Maar een Engelsman is dat alleen wanneer Martinus met enig respect over hem schrijft. Heeft hij het over een engelsman, dan kun je er vrijwel voetstoots vanuit gaan, dat het een kritische passage betreft en dat Martinus boos en geëmotioneerd is. Zo is een vervelende Jan den Hollander bij Martinus dan ook een jan de Hollander geworden. De trots op Holland blijft gehandhaafd, maar de individuele Hollander die Martinus tegenstaat wordt gekleineerd tot jan. Naast het egodocument zijn er ook diverse brieven en telegrammen. In de transcriptie van deze primaire bronnen is het originele taalgebruik wel gehandhaafd. Ze geven een goede inkijk in het taalgebruik uit die tijd.
Naast het punt van de stijl en het taalgebruik speelt er nog een ander punt; het gebruik van bronnen binnen het egodocument van Martinus. Het document is geen dagboek, maar een terugblik. Het is een ooggetuigenverslag, maar tegelijkertijd een interpretatie daarvan. Het verhaal is veel later opgeschreven en het is een terugblik gebaseerd op eigen herinnering, die in de loop der jaren vermengd en vervormd is geraakt door het lezen van de verhalen over en van lotgenoten. Het interessante is dat Martinus bij het schrijven niet de beschikking heeft gehad over alle genoemde primaire bronnen zoals de Interneringskaarten, de brieven, de telegrammen en de fotoalbums. Een grote uitdaging heeft er voor mij in gelegen, om dit mogelijk 'gekleurde' egodocument te reconstrueren op grond van 'harde' gegevens, die wel controleerbaar zijn.
Uiteindelijk is de grootste uitdaging geweest om naast het maken van een reconstructie van de omzwervingen van Martinus ook de impact te onderzoeken die deze periode op zijn leven heeft gehad. Hoe gaat hij erin, hoe overleeft hij en hoe komt hij er uiteindelijk uit?